Inwoners betalen onroerendezaakbelasting (OZB) als zij op 1 januari van een belastingjaar eigenaar zijn van een woning of gebruiker en/of eigenaar van een niet-woning. De OZB is gebaseerd op de WOZ-waarde op 1 januari van het voorgaande jaar.

De gemeente heeft bij het jaarlijks vaststellen van het tarief voor de OZB beleidsvrijheid. Hierbij wordt vanuit het Rijk wel een voorwaarde gesteld: de jaarlijks opnieuw vast te stellen macronorm. De macronorm voor de OZB is voor 2018 vastgesteld op 3,1%. Dit wil zeggen dat de totale inkomsten uit OZB voor heel Nederland niet meer mogen stijgen dan 3,1% ten opzichte van 2017. Er zijn geen sancties op gemeentelijk niveau, wel op landelijk niveau. Denk hierbij aan het doorvoeren van een verlaging van het macrobudget voor de algemene uitkering.

De gemeente bepaalt de OZB-aanslag op basis van de getaxeerde waarde van de onroerende zaak (de WOZ-waarde). Deze waarderingsgrondslag wordt jaarlijks middels hertaxatie, volgens de regels in de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ), vastgesteld. Het beleid tot nu toe is altijd geweest dat de OZB-opbrengst niet beïnvloed wordt door de hertaxaties van het onroerend goed. Met andere woorden: als de totale waarde van het onroerend goed daalt, als gevolg van lagere taxatiewaarden, zullen de OZB-tarieven extra stijgen zodat de totale opbrengst gelijk blijft. Net als in voorgaande jaren is ook voor 2018 dit beleidsuitgangspunt gehanteerd.

Voorstel tarieven 2018

2017

2018

Woningen eigenaren

0,1090%

N.t.b.

Niet-woningen eigenaren

0,1360%

N.t.b.

Niet-woningen gebruikers

0,1080%

N.t.b.

De WOZ waardering is ten tijde van het opstellen van deze begroting nog niet bekend, waardoor de tarieven nog niet berekend kunnen worden. De OZB-opbrengsten ten opzichte van 2017 stijgen met 3%. Een deel hiervan (+/- 1%) wordt gerealiseerd door een toename van het aantal woningen.